"De tranen van mijn vader zal ik nooit meer vergeten."

Scroll down

Rotterdammers zorgen voor elkaar, toch!

Het verhaal van...

Maja Suvaal (88)

Van het bombardement zelf herinnert ze zich niet veel. Ze woonde destijds namelijk op Zuid, het deel van de stad dat gespaard is gebleven. Wel herinnert ze zich de tranen van haar vader. “Hij was naar de Maas gelopen, daar waar de Maastunnel begint – die was toen net open. Je zag de stad in rook opgaan. Hij kwam thuis en de tranen liepen over zijn wangen. Dat vergeet ik nooit meer. Mijn vader, die sterke man, die nooit huilde…”

Hoewel Maja’s moeder opgroeide op Heijplaat, heeft het gezin niet altijd op zuid gewoond. Maja: “We verhuisden regelmatig, van Zuid naar West en weer naar Zuid, van Pernis naar Pendrecht. Dan kreeg mijn moeder het weer in haar kop.” Ze lacht warm als de herinneringen naar boven komen drijven. “Mijn vader vond het allemaal best. Hij werkte in de industrie en opperde op een dag naar Pernis te verhuizen. Zo gezegd zo gedaan, maar daar kon mijn moeder niet wennen.” Eenmaal terug in Charlois, brak de oorlog uit.

“Mijn vader werd door de Duitsers naar een kamp gebracht en vanaf dat moment stond mijn moeder er alleen voor. In de oorlogsjaren stuurden mensen hun kinderen naar boerderijen in Gelderland en Flevoland.” Dat liep via de kerk, vertelt Maja. “Ik ben op verschillende plekken geweest en vond het eigenlijk alleen maar leuk, het voelde als vakantie – wanneer gingen we nou op vakantie? Ja soms een weekje logeren bij een tante, maar nu zaten we maanden tussen de dieren! Mijn broertje plaste nog in zijn bed – dat moest je bij de kerk opgeven. Geen van de boeren wilde hem. Hij bleef thuis bij moeder.”

Fiets
Ze was 13 jaar en had een houten fiets. Nou ja, een fiets met houten banden, corrigeert ze zichzelf. Het was de hongerwinter en met een meisje uit de buurt fietste ze de Barendrechte brug over. “Dan kwam je in luilekkerland terecht”, herinnert Maja zich. “Eenmaal de brug over, wilde mijn vriendin splitsen. We zouden bij huizen aanbellen om te vragen of we wat mochten eten. Vaak werd de deur voor je neus dichtgegooid, soms had je geluk en kreeg je een boterham en een hele enkele keer zelfs een slaapplek op de hooizolder. Ik herinner me nog dat we ’s morgens wakker werden en geen ontbijt kregen, zelfs geen glas water. Er liep daar een kat rond die wel een schoteltje melk kreeg. Pardoes stapte hij erin en al de melk liep het gras in…”

Op een goede dag fietste Maja naar huis met een kool. “Mijn moeder had een afspraak met de buurman die aan aardappelen kon komen. Zij kreeg de schillen – zijn zoon van de buurman schilde dan extra dik. Die avond aten we kool en aardappelen – een feestmaal.”

“Ik werkte zelf jarenlang in een bejaardentehuis”

Wennen
Maja trouwde jong; op haar 17e. Haar oudste werd een paar maanden later geboren en het echtpaar kreeg nog drie kinderen en acht kleinkinderen.

“Piet was een goede man”, zegt Maja. Ze knikt langzaam met haar hoofd terwijl ze de woorden uitspreekt. Toen de derde net geboren was, werd Piet door zijn werkgever voor twee jaar uitgezonden naar Engeland. “Dat vond ik zwaar, maar we konden niet anders – destijds hadden we nog niet veel te besteden en dit betaalde goed. Maar ik was blij toen Piet na zeven maanden weer op de stoep stond; ook hij kon niet wennen. Hij miste de kinderen, zei hij.”

Maja werkte zelf jarenlang in een bejaardenhuis. “Ik had een Indische buurvrouw die dol was op koken. Zij stelde op een dag voor om samen in de keuken van het lokale bejaardenhuis te gaan werken. Ik kon helemaal niet zo goed koken als zij, maar het leek me wel leuk. Raad eens? Stonden we daar samen af te wassen! (lacht) Kort erna kon ik als schoonmaakhulp bij mensen thuis aan de slag – dat heb ik twaalf jaar gedaan.”

Druk
Het verhuisvirus was Maja met de paplepel ingegoten: net als haar eigen moeder pakte ze regelmatig de verhuisdozen in. Van Zuid naar Spangen en via Zuid helemaal naar Ommoord, waar het gezin een huis met tuin vond. De laatste jaren woonden Piet en Maja samen in een flat in Zevenkamp. Samen keken ze al eens naar een aanleunwoning op de Bergweg. “Toen was er alleen iets beschikbaar met uitzicht op een parkeerterrein – dat vond Piet maar niks.”

Piet overleed twee jaar geleden en opnieuw nam Maja een kijkje op de Bergweg. Lekker dicht bij haar zoon, dacht ze. “Mijn dochters wonen in België en Hellevoetsluis – die oudste komt om de week naar de bingo. Ik heb een zoon hier om de hoek en één in Krimpen. Ik heb elke week wel bezoek maar zie ze geen van allen heel vaak. Mijn zoon en schoondochter hebben het heel druk. Ze zitten allebei op de tram, ze rijden hier weleens langs, maar ik zie ze niet zo vaak als ik toen gehoopt had.” Ze wuift met haar hand: “Geeft niet, zo is het leven. Mijn kinderen zijn gelukkig allemaal goed terechtgekomen en hebben drukke levens.”

Tram 8
Hoewel Maja met een rollator loopt en soms wat vergeetachtig is – ‘mag het, op mijn leeftijd’ – gaat ze nog graag de deur uit. “Op mijn kamer zit ik weinig. Ik ga ’s morgens beneden koffiedrinken, lunch hier in het restaurant en dan pak ik de tram. Meestal 8, soms 4, maar die gaat eigenlijk de verkeerde kant uit. Ik ga graag de stad in, lekker de Meent op, een beetje winkelen, wandelen over de Goudsesingel. Lekker alleen, dan hoef je met niemand rekening mee te houden. Dan ga ik de hele stad door, want ik ken het overal. Laats kwam ik op Zuidplein een verzorgende tegen samen met haar dochter. ‘Mevrouw Suvaal, wat doet u hier nou helemaal?’, vroeg ze stomverbaasd. Toen moest ik lachen: ‘Nou, hetzelfde als u, winkelen.’”

 

Eerder in de zorg gewerkt? Klik hier voor meer info!

 

Deel dit bericht: